In Kassel is niets wat het lijkt

In Kassel is niets wat het lijkt

In dit boek vertelt de ik-figuur dat hij als schrijver wordt uitgenodigd voor de prestigieuze vijfjaarlijkse kunstmanifestatie Documenta in Kassel. Hij wordt geacht om daar bij wijze van performancekunst een week lang iedere ochtend in een Chinees restaurant te gaan zitten schrijven en zich open te stellen voor eventuele interactie met de klanten.

De schrijver in kwestie – een erudiet, enigszins zwaarmoedig type van wie je als lezer vermoedt dat het Enrique Vila-Matas zelf is – heeft zo zijn twijfels bij het ‘Chinese nummer’, zoals hij het noemt, maar hij wil zichzelf niet de kans ontnemen te participeren in Documenta.

Dit boek, dat door zowel de Spaanse als de Nederlandse uitgeverij als fictie wordt gebracht, heeft desondanks veel weg van een beschouwing over moderne kunst. Vragen die de ik-persoon zich stelt, zijn bijvoorbeeld: bestaat er nog zoiets als avant-gardekunst? Waarom wordt kunst eigenlijk geacht om vernieuwend te zijn? Wat is de ultieme bedoeling van kunst?


✻ ✻ ✻


Restaurant Dschingis Khan was een plek voor in de avonden, wanneer ik werd bevangen door angst, maar het was totaal ongeschikt voor mijn opgetogen ochtenden. Ik kon alleen maar hopen dat deze eerste indruk – plus het gevoel dat ik oog in oog stond met mijn persoonlijke schavot – niet klopte en geheel te wijten was aan de motregen, die de plek een onwenselijk naargeestige en treurige uitstraling gaf.

Wie a zegt moet ook b zeggen. Ik ben niet iemand die rechtsomkeert maakt en het op een lopen zet als iets hem niet bevalt – wat de omstandigheden ook zijn. Als je slag moet leveren, moet je nou eenmaal slag leveren, daar is geen ontkomen aan. Dit zeg ik omdat ik, zodra ik Dschingis Khan binnenstapte, het oubollige ronde tafeltje al zag staan. Ik kon mijn ogen haast niet geloven: achter in een treurig hoekje stond dat ouderwetse ronde tafeltje met een afschuwelijke vaas en een verfomfaaid geel kartonnen bordje met ‘Writer in residence’ erop. En toch rende ik niet weg.

Ik, die zo veel mannen was geweest (dacht ik bij wijze van parodie op Borges), was nu slechts een schrijver die op uitnodiging een Chinees nummer kwam doen. En alsof dat nog niet erg genoeg was, kon je zien dat het bordje de afgelopen weken was beduimeld door een groot aantal van mijn voorgangers, van wie ik een paar namen had onthouden: Adania Shibli, Mario Bellatin, Aaron Peck, Alejandro Zambra, Marie Darrieussecq, Holly Pester.

Maar ik zou het verdragen.

Ik zou waardig op mijn schavot plaatsnemen.

Sommigen van die schrijvers kende ik, maar ik had ervoor gekozen hun geen e-mail te sturen met de vraag hoe ze de verplichting om iedere dag in dit onaangename hoekje te zitten een artistieke invulling hadden gegeven. Het is nou eenmaal zo dat je je met schrijvers kunt bedrinken, maar niet moet verwachten samen met hen een oplossing te zullen vinden voor de technische moeilijkheden die jij en zij ondervinden in jullie respectievelijke levens, romans of Chinese schrijversverblijven. Twee schrijvers over dit soort dingen horen praten is net zo pijnlijk als twee moeders-in-spe bijzonderheden horen uitwisselen over hun respectievelijke zwangerschappen in de overtuiging dat ze het over hetzelfde hebben.

Op dit uur van de ochtend waren er geen gasten in het donkere, alle clichés bevestigende, niet bepaald aantrekkelijke restaurant, alleen wat personeel: een paar koks en een paar obers. Er was ook een Chinese dame die naast een groot aquarium aan een tafel vol papieren open en bloot de boekhouding zat te doen.

Omdat niemand van het personeel de moeite nam om mij te begroeten en ze zich allemaal zelfs onverschillig, om niet te zeggen vijandig jegens mij opstelden, begreep ik meteen dat ze me zagen als een gevaarlijk sujet, de volgende in een angstaanjagende reeks pennenlikkers; mijn voorgangers moesten hier over het algemeen een zeer slechte indruk hebben nagelaten. Uit de minachtende blikken die enkele koks me leken toe te werpen viel op te maken dat ze duizend-en-een redenen hadden om de pest te hebben aan schrijvers.

Ik speelde in op het feit dat ik zo ongastvrij werd ontvangen en vroeg Pim wat zij dacht dat ik hier, op deze ietwat onvriendelijke plek aan de rand van Kassel, moest uitvoeren met mijn potlood en mijn gum en mijn rode schrift.

Er was op dat moment, halverwege de ochtend, trouwens niemand voor mij gekomen, wat ook niet verwonderlijk was, als je bedacht dat nergens in de stad of op internet stond aangekondigd van wanneer tot wanneer ik in de Chinees zou zitten; alleen op de deur van het restaurant en bij mijn tafel zelf viel te lezen dat ik hier was, overgeleverd aan iedere roddelzieke idioot die over mijn schouder wilde meelezen.

‘Denk jij dat er ook maar iemand is die op deze ongure woensdag de moeite zal nemen de Auedamm-bus te pakken om hier over mijn schouder te komen meelezen?’ vroeg ik haar redelijkerwijs.

Ik zat op haar antwoord te wachten toen er een Duitse vrouw van meer dan honderdtwintig kilo binnenkwam, die heel even met Alka praatte, of beter gezegd, Alka praatte met háár, op zeer schelle toon, en wat ze precies zei weet ik niet, maar een paar seconden later kwam deze vrouw vastberaden op mij aflopen en omhelsde me buitengewoon hartelijk en overlopend van enthousiasme.

‘Writer, writer, writer!’ schreeuwde ze opgewonden, alsof ze nog nooit een schrijver had gezien.

Ze liet me los en omhelsde me vervolgens nog een keer terwijl ze weer ‘writer, writer’ begon te schreeuwen.

Alka’s nodeloze gelach.

‘Ja, ik ben een writer’, zei ik geërgerd. ‘En wat dan nog?’




Fragment uit In Kassel is niets wat het lijkt, Enrique Vila-Matas, De Geus, mei 2017, ISBN 9789044538229




Share by: